De vlucht van Johannesburg naar Phalaborwa vindt plaats met een Jetstream 41 van Airlink, een vliegtuigje voor 29 passagiers. De afstand van bijna 400km wordt met een snelheid van 550 km/uur binnen een uur afgelegd. Het hobbelt door de lucht als een motorfiets met vierkante wielen. De Engelse dame naast me heeft geen oog voor the beauty of the African sky. Ze staart recht voor zich uit met het angstzweet in haar handen en is blij als de landing snel wordt ingezet. Het is de eerste keer voor haar dat ze met zo’n klein vliegtuigje reist. Gelukkig duurt de vlucht maar kort.
Marjo en Liesbeth onthalen me warm ( 35 graden! ) en hartelijk met koffie en verse broodjes op het Hendrik van Eck Airport. De vlieghaven van Phalaborwa heeft een piepklein vliegveldje dat zowel van binnen als buiten in Afrikaanse-safari sfeer ingericht is. Kleinschalig, dus geen gedoe met douane, wachten op de bagage of het vinden van de uitgang. Na de nodige boodschappen gedaan te hebben staan we al vlug voor de poort van het Krugerpark en toeren we – iets meer dan 100 km. – richting kamp Satara.
Marjo en Liesbeth logeren in kamp Satara. We rijden uiteindelijk meer dan 145 kilometer vanaf Phalaborwa gate naar het kamp, omdat we af en toe van de afvalt weg afdwalen om over een gravelroad te rijden. Eenmaal in het Krugerpark wordt het al vlug duidelijk dat de aanhoudende warmte een onverbiddelijke weerslag heeft op de natuur; het is warm en droog, heel droog! Een droogte van ongekend dramatische proporties, die nu al maanden duurt. Waar rivieren in het verleden immense hoeveelheden water aanvoerden, lopen nu miezerige stroompjes door de brede zanderige rivierbeddingen. De grasgroene savannes zijn veranderd in dorre en stoffige zandvlaktes en bieden al met al een zeer troosteloze aanblik. Deze lage waterstand is met name funest voor nijlpaarden, die nu massaal – op sterven na dood – liggen uit te drogen in modderige poeltjes. De enige dieren die er echt wel bij varen zijn de gieren, die hongerig maar geduldig zitten te wachten op zo’n kolossaal feestmaal. Witkopgieren, kapgieren en maraboe’s zijn aaseters en als echte lijkenpikkers hangen ze rond bij de dieren waarvan ze weten dat ze uitgeteld zijn en op het punt staan hun laatste adem uit te blazen. Ze leven bij de gratie van de onverbiddelijke natuurwet: eten – gegeten worden.
De natuur is grillig onvoorspelbaar, even onverwacht als de droogte komt, zo onverwacht kan die ook weer verdwijnen. De natuur herstelt zich met enkele tropische stortbuien razendsnel. Met twee of drie seizoenen kan dan ook de nijlpaardenpopulatie weer op peil zijn, maar voor nu is dat even niet het geval.
Een ander probleem – van een geheel andere orde overigens – is de stroperij, vooral die van de neushoorns. Die meedogenloze criminaliteit lijkt meer en meer een niet te stuiten aanslag op de hele neushoornpopulatie te worden. We worden al direct met onze neus op de tragische feiten gedrukt. Op weg naar kamp Satara, niet meer dan 20 meter van de asfaltweg en nauwelijks 30 kilometer van het kamp, zien we een kadaver van een neushoorn zonder hoorn. Meedogenloos gestroopt! Dat niet een dood waar de onberekenbare natuur of het grillige lot onvermijdelijk parten bij speelt, maar gewetenloze criminaliteit met een vooropgezet plan. Moord op onschuldige en weerloze dieren! Het schokkende daarbij is dat de stropers er zelfs niet voor terug schrikken om dat zo dicht langs de openbare weg te doen. Het zijn gefortuneerde ( vaak Aziatische ) misdaadsyndicaten, die op veilige afstand daar opdrachten toe geven en elke moord op een neushoorn “rijkelijk” belonen. Het ‘vuile werk’ wordt opgeknapt door plaatselijke jongens en mannen, die voor 3.000 rand, dat is ongeveer 175 euro, zelfs hun eigen leven op het spel zetten. Dat tekent tegelijk de erbarmelijke financiële omstandigheden waar zij in leven, waar meedogenloos misbruik van gemaakt wordt door gewetenloze ‘golddiggers’.
We zien een paar olifanten het kadaver nieuwsgierig besnuffelen, alsof het iets onbekends voor ze is. Ook voor deze dieren is het kennelijk een ongewone situatie. Omdat het geen natuurlijke kill is, moeten rangers de oersterke huid openen zodat de gieren bij het vlees en de ingewanden kunnen. In een natuurlijke situatie is het dier geslagen door een groep leeuwen of hyena’s en die laten dan nu een flinke schranspartij de resten over aan de aaseters.
De droogte treft niet alle dieren in dezelfde mate. Om verschillende redenen zijn nijlpaarden, of seekoeie zoals ze op z’n Afrikaans heten, erg kwetsbaar voor grote droogte. Op de eerste plaats hebben zij diep water om te voorkomen dat hun huis uitdroogt, daarnaast zijn ze voor hun voedsel afhankelijk van het hoge gras, dat normaal gesproken vlak langs de waterkant groeit en tenslotte zijn het territorium-dieren, dat wil zeggen zij blijven in hun eigen omgeving en beschermen dat tegen mannelijke indringers. Dat alles bij elkaar maakt dat zij nu in groten getale het loodje leggen.
Anders dan nijlpaarden zijn struisvogels veel minder kwetsbaar tijdens deze lange droge periode. Struisvogels zijn echte alleseters en struinen voor hun dagelijks kostje de hele savanne af, soms over grote afstanden. Ze zijn niet gebonden aan een bepaald territorium en wat betreft hun voedsel zijn ze ook niet erg kieskeurig. Naast grassen staan verder ook allerlei soorten kruiden, wortelen, bladeren, bloemen, zaden en vruchten op het menu, maar ook kikkers, hagedissen, schildpadjes en alles wat aan insecten tussen het struikgewas ritselt gaat moeiteloos naar binnen. Zand en stenen schijnen hun spijsvertering te bevorderen. Met zo’n betonnen maag, waar zelfs wel eens spijkers en muntjes in gevonden worden, overleven ze gemakkelijker dan andere kieskeuriger dieren – die zich vaak ook nog op vaste plek ophouden – de meest barre omstandigheden. Om nieuwe voedselgebieden te vinden kunnen zij zich uitstekend uit de voeten maken. Daarbij het is de snelste vogel op de grond en het snelste landdier op twee poten. In de stad zouden ze binnen de bebouwde kom een proces-verbaal aan hun veren krijgen, wanneer ze het op een lopen zouden zetten. Ze lopen namelijk met gemak 50 km. per uur en in een sprintje halen ze de 70 kilometer.
Tot slot nog een een fraaie prent uit de omgeving van kamp Satara – van ‘gevederde pareltjes’ in het groen.